Dag van het sprookje

Vandaag is het de dag van het sprookje. Vorig jaar geleden volgde ik een cursus creatief schrijven, om een andere manier van schrijven te ontdekken en leren. En daar schreef ik dit sprookje. En o ja...spreek de naam van de hoofdpersoon een keertje hardop uit. Dan hoor je 'm wel, de betekenis. 

 

De opdracht van Gadrma-anstan

Gadrma-anstan kreunde onder het gewicht van zijn knapzak. Hij stopte even, om de stok van zijn linker- naar zijn rechterschouder te verplaatsen. Hij wreef kort over zijn linkerschouder en stapte verder. Het weidse landschap strekte zich voor hem uit, zo ver als hij keek. Hij rook de geur van het verse voorjaarsmos. In de verte verrezen De Zeven Machtige Bergen op uit de laatste flarden ochtendmist. De jonge trol zuchtte. Waarom had juist hij deze opdracht gekregen van koning Korol? Hij had nog geprotesteerd, maar het hielp niets. De koning duldde geen tegenspraak, zoals dat bij koningen ging.  

De Zeven Machtige Bergen

De zon begon al te zakken, toen Gadrma-anstan De Zeven Machtige Bergen bereikte. Hij zette de knapzak op de grond en keek omhoog langs de hoge, grillige bergwand. Verderop hoorde hij een uil krassen. Gadrma-anstan probeerde niet te denken aan de angstaanjagende weg die hij moest gaan. Hij knielde naast zijn knapzak en pakte er een ronde, gladde steen uit. “Hier jongen,” had zijn moeder die ochtend, met een bezorgd gezicht, gezegd. “Neem de Steen der Wijzen mee. Je zult hem nodig hebben.” Het aardmannetje wilde de steen niet aannemen, zijn ouders hadden de Steen harder nodig dan hij. Maar zijn moeder schudde haar hoofd. “Nog voor je Prinol hebt gevonden, zal de Steen je drie maal redden. Neem hem mee.”

Gadrma-anstan rechtte zijn schouders en liep het bergpad op, de Steen der Wijzen in zijn hand. Het pad kronkelde tussen bomen door en de schemer viel langzaam in. Gadrma-anstan was wijzer geweest om bij daglicht de berg te beklimmen, maar hij was jong en onervaren.

Het donkere bos

Plotseling boog een boom zich voorover, lachte een holle lach en greep met zijn onderste tak het been van Gadrma-anstan. “Help,” schreeuwde de trol, “help”. De boom begon nog harder te lachen en sloeg meer grijpende takken om hem heen. Gadrma-anstan herinnerde zich plots de woorden van zijn moeder. “Wrijf drie keer over de Steen als je wijze raad nodig hebt.” De kronkelende takken drukte zijn armen tegen zijn lijf, maar het lukte Gadrma-anstan om met zijn duim drie keer over de Steen te wrijven. Er gebeurde niets. Gadrma-anstan vocht tegen de graaiende takken die van alle kanten leken te komen. De lach van de boom echode luid tegen de bergwand. Plotseling kwam er een stem, hoog en lieflijk, maar overduidelijk: “Fati fati merodan.” De Steen had gesproken! Met moeite herhaalde Gadrma-anstan de spreuk: “Fati fati merodan.” Van het ene op het andere moment lieten alle takken hem los. Gadrma-anstan viel en bleef liggen, snakkend naar adem.

Toen hij op adem gekomen was, kroop Gadrma-anstan snel weg van de betoverde boom.  Hij keek om zich heen en probeerde in het donker te zien waar het pad was. Maar hij zag geen hand voor ogen. Hij kroop voorzichtig rond en voelde aan de bodem. Geen pad. Een koude wind stak plotseling op en blies bladeren tegen hem aan. Vertwijfeld kroop Gadrma-anstan verder. In zijn hand voelde hij het zware gewicht van de Steen der Wijzen. Natuurlijk, de Steen! Gadrma-anstan wreef drie keer snel over de steen. Er gebeurde niets. Gadrma-anstan ging zitten en legde de Steen voor zich neer. Opeens hoorde hij een stem, hoog en lieflijk, maar overduidelijk: “Volg de witte bloemen.” Gadrma-anstan keek om zich heen. Achter hem stond een lange rij van witte bloemen, duidelijk zichtbaar in de donkere nacht. Hij kon zijn ogen niet geloven. Snel kroop hij naar de witte bloemen.

Witte bloemen

Langs het hele pad stonden witte bloemen, Gadrma-anstan kon hierdoor het pad makkelijk volgen. Het pad ging hoger en hoger. Het werd kouder en kouder. Gadrma-anstan kwam op een open plek in het bos en hij stond even stil. Z’n benen voelden als pap, hij kon geen stap meer verzetten. Hij wilde nog maar één ding: slapen. Het aardmannetje keek om zich heen. Daar, onder die bessenstruik kon hij zijn lappendeken uitrollen en de nacht doorbrengen. Hij liet zich in het zachte voorjaarsgras onder de bessenstruik vallen. In zijn knapzak vond hij een uitgedroogd stuk brood en hij dronk gulzig het laatste water uit zijn drinkzak. Even verderop lag een mooie, ronde steen, die Gadrma-anstan bekleedde met een dikke laag mos. Hij rolde zich in zijn lappendeken, legde zijn hoofd op de met mos beklede steen en probeerde te gaan slapen.

De volgende ochtend werd Gadrma-anstan wakker van het geluid van kwetterende vogels. Hij kwam moeizaam overeind, een beetje stijf van het slapen op de grond. De lucht kondigde met uitbundige kleuren aan dat Gadrma-anstan snel gezelschap van de zon zou krijgen. Onze jonge trol rekte zich uit, rolde zijn lappendeken in zijn knapzak en keek om zich heen. Even verderop lag een meer, lieflijk omgeven door wuivende dennenbomen.

Meertje in het bos

Met de scherpe punt van de stok van zijn knapzak wist Gadrma-anstan een vis te vangen. Hij verzamelde wat hout, maakte een vuurtje en rookte de vis. Na deze smakelijke maaltijd schepte hij met zijn hand wat water uit het meer en dronk hier gulzig van. Het frisse water liep in dunne stroompjes over zijn wangen. Hij waste zijn gezicht en zijn handen. Hij bleef even zitten aan de rand van het meer, zuchtte toen diep en ging op pad. Want hij had nog steeds een opdracht te vervullen.

Gadrma-anstan stapte verder op het bergpad dat hij gisteren verliet. De koude wind van gisteren was over gegaan in een zacht briesje dat met Gadrma-anstans trollenhaar speelde. De bomen droegen jong, frisgroen blad en werden door de wind heen en weer gewiegd. Gadrma-anstan genoot van deze omgeving en vergat voor even zijn moeilijke opdracht.

bos in de lente

Plotseling stonden de bomen veel dichter op elkaar. Er dreven er donkere wolken voor de zon. Gadrma-anstan verstijfde even en zijn ogen moesten wennen aan het donker. Toch liep hij dapper verder. Totdat hij een ijselijk gehuil achter zich hoorde. De jonge trol durfde geen stap meer te verzetten, voelde zijn hart in zijn keel bonken en het zweet gutste van zijn voorhoofd. Nogmaals klonk dezelfde huil, hoog en hard. Links van hem hoorde Gadrma-anstan bladeren ritselen. Heel langzaam draaide onze jongeman zijn hoofd. Zijn ogen werden groot van schrik en hij ademde fel in. Hij keek recht in een paar felgele ogen met daaronder een grote bek vol scherpe tanden.

Een wolf. En niet zomaar een wolf, maar het dier was zo hoog als een rendier. Sluipend kwam het dier langzaam dichterbij terwijl hij steeds verderop door zijn poten zakte. Hij liet met zijn blik Gadrma-anstan niet los. Hij likte met zijn lange tong een paar keer langs zijn bek. Gadrma-anstan dacht meteen aan de Steen der Wijzen. Hij leerde wel, onze trol. Nu dacht hij tenminste meteen aan de Steen. Maar direct daarna slikte Gadrma-anstan een groot brok in zijn keel weg. Want de Steen der Wijzen lag niet in zijn hand, maar ver weggestopt in zijn knapzak.

Wolf

De wolf sloop telkens dichterbij, het dier zette zijn poten behoedzaam neer. Het aardmannetje voelde zijn hart zo hard kloppen in zijn borst, dat hij dacht dat zijn hart elk moment uit z'n lijf zou springen. Hij ademde zwaar en hield zijn blik zoveel mogelijk op de grond gericht. Net zo langzaam als de wolf sloop, schoof onze trol zijn knapzak over z'n schouder naar voren. Hij tilde de stok van de knapzak langzaam over zijn schouder en hoorde tegelijkertijd de wolf stapje voor stapje dichterbij komen. Gadrma-anstan taste de knapzak af en voelde meteen de Steen der Wijzen. Hij kneep zijn ogen dicht en wreef snel drie keer over de stof van de knapzak waar hij de Steen voelde. Hij hoopte maar dat de Steen ook zo zou werken. De wolf was inmiddels zo dichtbij dat Gadrma-anstan zachtjes hoorde hijgen. En tussen het hijgen door hoorde hij een lieflijk stemmetje: "Moester moester nadof." De Steen sprak! En op het moment dat de wolf sprong en zijn grote klauwen naar Gadrma-anstan uitstrekte, gilde de trol: "Moester moester nadof." Hij verborg zijn hoofd in zijn handen, kromp ineen en wachtte op de klap als de wolf hem zou grijpen. En een klap die kwam. Dreunend stortte de wolf vlak voor de voeten van Gadrma-anstan neer. Onze trol keek met grote ogen naar het dier, dat morsdood aan zijn voeten lag. Hij ademde diep in en uit, keek verwilderd om zich heen en rende weg zo hard als hij nog nooit had gerend. 

Het dichte, donkere bos eindigde plots en het pad maakte een scherpe bocht naar links. Plotseling was het lichter, het gras was frisgroen en de bomen wuivden zachtjes in de wind. Gadrma-anstan stapte van schrik achteruit en kneep zijn ogen dicht. Na enige tijd durfde hij te kijken en zag onder een zacht wuivende berkenboom een glooiend heuveltje.

Frisgroen bos

En daar zat een meisje met lang blond haar in een helder witte jurk. Om haar heen waren bloemen die zacht schommelden in een briesje. Gadrma-anstan rende naar haar toe. “Prinol, Prinol,” riep hij. “Je vader heeft me gestuurd om je te redden.” Het meisje keek op en schonk hem de mooiste lach die Gadrma-anstan ooit gezien had. Als geraakt door een bliksemschicht stond onze jongeman stil, zijn hart sloeg een slag over. Prinol strekte haar lieflijke handen naar hem uit. “Neem me mee uit dit vreselijk bos vol gevaren,” zei ze met een lieflijke stem. En Gadrma-anstan nam haar mee terug naar hun land.

Die zomer trouwden onze trol en zijn prinses, het werd een prachtig feest voor iedereen in het land.  En Prinol en Gadrma-anstan leefden nog lang en gelukkig.